Urinair systeem en mannelijke geslachtsorganen

Onderstaande opleidingen, documenten en FAQ’s bieden informatie over het registreren van tumoren van het urinair systeem (C64-C68) en de mannelijke geslachtsorganen (C60-C63).

Opleidingen

Tumoren van de mannelijke geslachtsorganen
Urotheliale tumoren

Infosessies

-

FAQ

Hoe codeer ik papillaire tumoren?

De term ‘papillair’ beschrijft de architectuur van de tumor. De keuze van de code wordt bepaald door de histologie die dominant is voor een bepaald orgaan.

De onderstaande lijst kan u helpen om de juiste code voor papillaire tumoren te vinden:

 

Papillair carcinoom (indien bepaald type squameus celcarcinoom) 8050/3
BlaasPapillair TCC van de blaas8130/x [obs]
BorstPapillair (intra)ductaal borstcarcinoom8503/x
SchildklierPapillair adenocarcinoom van de schildklier8260/x
NierPapillair adenocarcinoom van de nier8260/x



Opgelet: Code 8050/3 valt onder de categorie squameuze celcarcinomen. Bij de meeste organen zijn papillaire carcinomen echter adenocarcinomen. Aangezien het in deze gevallen om een ander histologisch type gaat, mag code 8050/3 niet gebruikt worden om een papillair carcinoom bij deze organen te coderen.

Waarom bestaat er geen pT1 bij prostaattumoren?
Voor alle organen geldt dat de pTNM enkel kan worden opgemaakt na resectie van de primaire tumor. Ook een biopsie die toelaat de hoogste pT-  en/of pN–categorie te bepalen, kan aanleiding geven tot een correcte pTNM-classificatie.

Met een prostaatbiopsie kan echter nooit de hoogste pT-categorie worden bepaald, aangezien er bij punctie geen informatie kan worden verkregen over de uitgebreidheid van de primaire tumor, eventuele invasie van het prostaatkapsel en/of invasie van andere organen. De pT-categorie voor een prostaatcarcinoom kan dus enkel ingevuld worden na een totale radicale prostatectomie (klassiek of laparoscopisch, al dan niet robotgeassisteerd). We hebben dan steeds te maken met een tumor die minstens als een pT2 (en eventueel pT3, pT4) geclassificeerd wordt.

Er kan verwarring ontstaan, omdat bij het bepalen van de cT1 bij prostaattumoren gebruik wordt gemaakt van de resultaten van microscopisch onderzoek (een cT1a en een cT1b berusten op het onderzoek van transurethrale resectie (TUR)-prostaatsnippers; een cT1c berust op het onderzoek van naaldbiopsies).

Opgelet: een cT1 mag enkel genoteerd worden indien de tumor niet palpeerbaar is, onafhankelijk of de tumor al dan niet zichtbaar is op medische beeldvorming. Indien de tumor wel palpeerbaar is of zichtbaar bij beeldvorming, hebben we minstens met een cT2-tumor te maken.

Meer informatie over de TNM-classificatie van de prostaat is te vinden in de presentatie en video ‘Tumoren van de mannelijke geslachtsorganen’ hierboven.
Hoe omgaan met de TNM-veranderingen met betrekking tot de differentiatiegraad van prostaattumoren?
De TNM-auteurs hebben de differentiatiegraad van prostaattumoren op basis van de Gleasonscore onverwacht gewijzigd in hun 7e editie (2e druk). De 8e editie van de UICC TNM, in werking vanaf incidentie 2017, stelt nu vijf verschillende graden voor de pathologische gradering voor, die naast de totale Gleasonscore ook het Gleasonpatroon in rekening brengen. Deze nieuwe differentiatiegraden zijn niet compatibel met de 4-delige schaal van het Multidisciplinair Oncologisch Consult (MOC) formulier ('1=goed', '2=matig','3=weinig', '4=ongediff/anapl'). Daarom stellen we voor om bij prostaattumoren bij voorkeur de Gleasonscore te noteren, die identiek blijft in de verschillende edities van de TNM. In WBCR kan dit genoteerd worden in het veld "Andere classificatie", "Type: Andere" en dan voluit bij "Stadium: Gleason score=cijfer+cijfer” (bv. Gleason 7=3+4). Let hierbij op dat de cijfers chronologisch genoteerd worden (bv. Gleason 7=3+4 is niet hetzelfde dan Gleason 7=4+3). De bronnen die in batch (extractie uit eigen databank) aanleveren kunnen dit ook (voluit) noteren in de kolommen "Andere classificatie" en "Stadium".

De wijzigingen van de 7e editie (2e druk) naar de 8e editie zijn hieronder weergegeven:

Histopathologische classificatie G volgens de 7e editie (2e druk) van de TNM:

G1 Well differentiated (slight anaplasia) (Gleason 2 - 6)
G2 Moderately differentiated (moderate anaplasia) (Gleason 7)
G3-4 Poorly differentiated/undifferentiated (marked anaplasia) (Gleason 8 - 10)

Nieuwe histopathologische classificatie G volgens de 8e editie van de TNM:

G1 Gleason ≤ 6 (≤ 3+3)
G2 Gleason 7 (3+4)
G3 Gleason 7 (4+3)
G4 Gleason 8 (4+4)
G5 Gleason 9 – 10 (4+5, 5+4, 5+5)
Mag een transurethrale resectie van de prostaat (TURP) als behandeling gecodeerd worden met code 10? Mag op basis van een TURP een pTNM-classificatie worden opgemaakt?
Bij een transurethrale resectie van de prostaat (TURP) wordt prostaatweefsel binnen het prostaatkapsel schilfer voor schilfer afgepeld. Het prostaatkapsel blijft ter plaatse en meestal blijft er ook nog heel wat prostaatweefsel achter. De bedoeling van een TURP is meestal het verhelpen van een plasprobleem dat ontstaan is door dichtdrukken van de plasbuis als gevolg van (leeftijdsgebonden) toename van prostaatklierweefsel.

Op basis van de bekomen prostaatschilfers is het voor de patholoog onmogelijk om een pTNM op te stellen. De patholoog kan immers geen oordeel vellen over invasie van het prostaatkapsel, invasie van naburige organen, enzovoort.

Een TURP wordt in het algemeen dan ook niet beschouwd als een curatieve behandeling voor prostaatkanker. Prostaatkanker kan verholpen worden door middel van een radicale prostatectomie of radiotherapie, en enkel een radicale prostatectomie wordt gecodeerd met code 10.

Een TURP wordt gecodeerd als “80: andere” en het vak dat hierbij hoort, wordt aangevuld met “TURP”.

Nota bene:
- Bij oudere patiënten kan men soms een TURP als palliatieve behandeling voorstellen (dat wil zeggen enkel om het plasprobleem op te lossen, niet om het carcinoom op zich aan te pakken).
- Soms wordt bij toeval, tijdens een TURP als onderdeel van de behandeling van een plasprobleem door prostaathypertrofie, geheel onverwacht een prostaatcarcinoom ontdekt.
Mag een transurethrale resectie van de blaas (TURB) als behandeling gecodeerd worden met code 10? Mag op basis van een TURB een pTNM-classificatie worden opgemaakt?
Een transurethrale resectie van de blaas (TURB) kan een goed middel zijn om blaaspoliepen (als meest voorkomende blaastumoren) in één geheel te verwijderen. Aan de hand van een TURB kan de patholoog vaak perfect een pTNM opstellen. De TURB mag dan beschouwd worden als een echte behandeling van blaaspoliepen en als dusdanig gecodeerd worden (“10”) wanneer de blaastumor hiermee volledig verwijderd werd.

Als blijkt dat de blaastumor niet kan worden behandeld met een TURB en een (partiële) cystectomie volgt, codeert u de TURB als "80" (i.e. andere) en de cystectomie als "10" (i.e. heelkunde).